
Jurisprudentie
BB7246
Datum uitspraak2007-10-18
Datum gepubliceerd2007-11-07
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Alkmaar
Zaaknummers07/717
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-11-07
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Alkmaar
Zaaknummers07/717
Statusgepubliceerd
Indicatie
Rapport psychiater voldoet niet aan eisen paragraaf 8.8. bijlage Regeling eisen geschiktheid 2000.
Verweerster heeft resultaten onderzoek niet ten grondslag mogen leggen aan besluit tot weigering afgifte Verklaring van geschiktheid door het besturen van motorvoertuigen van alle categorieën. Onderzoek is uitgevoerd door een arts onder supervisie van een psychiater. Eiser heeft onweersproken gesteld dat hij enkel door de arts is onderzocht en de psychiater niet heeft gezien of gesproken terwijl over het bestaan van enige specialistische kennis bij genoemde arts niets uit de stukken is gebleken.
Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
Zaaknummer: 07/717 BESLU
Uitspraak van de enkelvoudige kamer
in de zaak van:
[eiser],
wonende te Hilversum,
eiser,
gemachtigde mr. N.H.G. Beltman,
tegen,
de stichting “Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen” (CBR),
verweerster.
Ontstaan en loop van de zaak
Bij besluit van 20 juni 2006 heeft verweerster geweigerd aan eiser een Verklaring van geschiktheid voor het besturen van motorvoertuigen van alle categorieën af te geven.
Bij besluit van 9 februari 2007 heeft verweerster het daartegen door eiser gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft eiser beroep ingesteld.
De rechtbank heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 juli 2007, waar eiser is verschenen in persoon, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerster is met bericht niet verschenen.
De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak onder toepassing van artikel 8:66, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) met zes weken verlengd.
Motivering
1. De rechtbank dient te beoordelen of verweerster terecht en op goede gronden heeft geweigerd een Verklaring van geschiktheid voor het besturen van motorvoertuigen van alle categorieën af te geven.
2. Ingevolge artikel 97, eerste lid, van het Reglement rijbewijzen (hierna: het Reglement) worden op aanvraag en tegen betaling van het daarvoor vastgestelde tarief verklaringen van geschiktheid door het CBR afgegeven aan een ieder die voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen.
Ingevolge artikel 103, eerste lid, van het Reglement geeft het CBR indien de aanvrager naar het oordeel van het CBR voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen ten aanzien van de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen van de rijbewijscategorie of rijbewijscategorieën waarop de aanvraag betrekking heeft, voor die categorie of categorieën een Verklaring van geschiktheid af.
In artikel 2 van de Regeling eisen geschiktheid 2000 (Stcrt. 2000, 99, gewijzigd bij Stcrt. 2002, 20, Stcrt. 2004, 50 en Stcrt. 2004, 106, hierna: de Regeling) is bepaald dat de eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen worden vastgesteld overeenkomstig de bij deze regeling behorende bijlage.
In die bijlage is in paragraaf 8.8 ("Misbruik van psychoactieve middelen (zoals alcohol en drugs)") bepaald dat voor de beoordeling of sprake is van misbruik van psychoactieve middelen een specialistisch rapport is vereist. Personen die misbruik maken van dergelijke middelen zijn zonder meer ongeschikt. Indien zij aannemelijk of aantoonbaar zijn gestopt met dit misbruik, dient een recidiefvrije periode van een jaar te zijn gepasseerd voordat zij door middel van een herkeuring - op basis van een specialistisch rapport - geschikt kunnen worden geacht. Een strenge opstelling van de keurend arts is aangewezen, gezien de gevaren die het gebruik van deze middelen oplevert voor de verkeersveiligheid.
3. Eisers rijbewijs is bij besluit van 10 mei 2001 ongeldig verklaard, nadat in het kader van een onderzoek naar de rijgeschiktheid de diagnose alcoholmisbruik- en afhankelijkheid was gesteld. Eiser heeft tegen dat besluit geen bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 8 april 2004 is eiser in het kader van een Eigen Verklaringprocedure ongeschikt bevonden vanwege alcoholafhankelijkheid. Ook tegen dat besluit heeft eiser geen bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 21 april 2005 is eiser rijgeschikt verklaard voor een termijn van 1 jaar tot en met 30 april 2006.
Op 6 maart 2006 heeft eiser een nieuw verzoek voor een Verklaring van geschiktheid gedaan. Verweerster heeft de weigering om aan eiser een Verklaring van geschiktheid af te geven gebaseerd op de rapportage van 13 juni 2006 van psychiater J.W. Peterse (hierna: Peterse), waarin deze concludeert dat er geen sprake is van een recidiefvrije periode van een jaar met betrekking tot alcoholmisbruik. Deze deskundige op het gebied van de alcoholproblematiek heeft volgens verweerster zijn conclusie gebaseerd op alle relevante bevindingen, te weten de voorgeschiedenis van eiser van alcoholmisbruik en –afhankelijkheid, de bevindingen van het lichamelijk onderzoek, de DSM-IV-TR-kenmerken en de bevindingen van het laboratoriumonderzoek.
4. Eiser kan zich niet met bestreden besluit verenigen en heeft daartoe aangevoerd dat verweerster ten onrechte op basis van de rapportage van Peterse heeft geconcludeerd dat bij hem sprake is van alcoholmisbruik. In dit verband merkt eiser allereerst op dat het geneeskundig onderzoek dat aan deze rapportage ten grondslag heeft gelegen niet door Peterse, de deskundige die daartoe opdracht heeft gekregen van verweerster, maar door de arts M.I. Cornelissen is uitgevoerd. Voorts heeft eiser aangevoerd dat er uitsluitend op basis van de gering verhoogde Gamma-GT- en MCV-waarden niet tot alcoholmisbruik kan worden geconcludeerd. Eiser meent dat de verhoogde MCV-waarde ook kan worden veroorzaakt door een jaren geleden bij hem vastgesteld te hoog cholesterolgehalte waarvoor hij medicatie krijgt, de niet optimaal functionerende lever vanwege een in het verleden opgelopen hepatitis en het feit dat hij zo nu en dan een joint rookt. De verhoogde Gamma-GT-waarde kan volgens eiser het gevolg zijn van zijn overgewicht. Verder heeft eiser erop gewezen dat de CDT-bepaling, die betrouwbaarder is dan de MCV- en Gamma-GT-bepaling, volstrekt normaal is en de ASAT-waarde lager is dan ALAT-waarde, wat in het algemeen bij alcoholmisbruik juist omgekeerd is. In verband hiermee verwijst eiser naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 26 januari 2005. Voorts stelt eiser dat verweerster op zichzelf terecht heeft aangegeven dat de sensitiviteit van de bepaling van het MCV beperkt is, maar dat dit geldt voor alle in het laboratoriumonderzoek gehanteerde markers en dat volgens eiser de specificiteit van de markers van groter belang is. De specificiteit van de Gamma-GT-, CDT-, ASAT- en ALAT-waarden zijn beduidend groter dan die van de MCV-waarde.
Ten slotte verwijst eiser naar de in bezwaar overgelegde verklaring van psychiater A.L. Querido. Deze heeft als kanttekeningen bij het rapport van Peterse opgemerkt dat het bevreemdend is dat eiser niet is gezien door de als deskundige aangewezen psychiater, dat het de vraag is of mevrouw Cornelissen gerechtigd is tot een psychiatrische expertise en dat aan het uitgevoerde beperkte neurologische onderzoek geen conclusie kan worden verbonden. Voorts acht Querido het onterecht om uit een zeer miniem verhoogd MCV de conclusie te trekken dat dit aanwijzing is voor recent en overmatig alocholgebruik, dat in de conclusie onvermeld is dat het CDT geheel normaal is, terwijl deze bepaling een goede marker is voor alcoholgebruik van meer dan 6E per dag, dat het urinezuur niet is bepaald en dat niet is vermeld dat de ASAT- en ALAT-waarden geheel normaal zijn. Voorts is hem opgevallen dat bij het lichamelijk onderzoek geen uitspraak is gedaan over de lever. Het is Querido volstrekt onduidelijk waarom er misbruik van alcohol is geclassificeerd. Er zijn naar zijn mening onvoldoende tot geen aanwijzingen voor een “patroon van onaangepast gebruik van een middel dat significante beperkingen of lijden veroorzaakt zoals in een periode van twaalf maanden blijkt uit tenminste één of meer van de vier criteria”, zoals vermeld in de diagnostische criteria voor misbruik van een middel. Ten slotte merkt Querido op dat er bij de desbetreffende rubriek in de rapportage van Peterse geen psychiatrische diagnose is gesteld, doch slechts een classificatie is vermeld.
5. Verweerster heeft zich in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat niet is gebleken dat de rapportage van Peterse naar de wijze van totstandkoming dan wel naar de inhoud dusdanige gebreken vertoont dat daarin aanleiding had gelegen om een andere uitslag van het onderzoek vast te stellen. Volgens verweerster is het aan de deskundige om te bepalen hoe deze het onderzoek inricht. De keuze om de medische keuring – deels – te laten verrichten door een arts is aan Peterse. Peterse heeft de bevindingen van de medische keuring dan ook geheel beoordeeld en vervolgens het verslag mede ondertekend. Zowel in het tuchtrecht als het bestuursrecht is deze werkwijze volgens verweerster geaccepteerd. Wat het bestuursrecht betreft verwijst verweerster naar de (ongepubliceerde) uitspraak van de rechtbank ‘s Gravenhage van 5 april 2007 (zaaknummer 06/4070). Voorts heeft eiser geen gebruik gemaakt van de hem geboden mogelijkheid om een herkeuring aan te vragen.
Verweerster heeft over eisers stellingen met betrekking tot de laboratoriumwaarden aangevoerd dat alcoholmisbruik als oorzaak voor de verhoging van de MCV-waarde niet kan worden uitgesloten en dat de door eiser overgelegde gegevens met betrekking tot de specificiteit van de MCV-bepaling slechts zien op personen zonder vermoeden van alcoholmisbruik, terwijl bij eiser sprake is van een voorgeschiedenis van probleemgedrag ten aanzien van alcohol. Verder doet de omstandigheid dat de CDT-waarde normaal is volgens verweerster niet af aan de, op onder meer de verhogingen van de overige waarden en het gehele psychiatrische onderzoek gebaseerde, conclusie en kan uit de binnen de normaalwaarden vallende geconstateerde ALAT- en ASAT-waarden geen conclusie worden getrokken.
6. De rechtbank stelt vast dat het onderhavige onderzoek blijkens het daarvan opgemaakte verslag is uitgevoerd door een arts onder supervisie van een psychiater.
Met eiser is de rechtbank van oordeel dat verweerster de resultaten van dit onderzoek niet ten grondslag heeft mogen leggen aan haar besluit nu eiser onweersproken heeft gesteld dat hij de psychiater niet heeft gesproken of gezien en dat hij enkel is onderzocht door een arts, van wie uit de stukken noch anderszins is gebleken dat zij over de vereiste specialistische kennis beschikt. De rechtbank is van oordeel dat onder deze omstandigheden het enkele feit dat de psychiater het verslag van bevindingen heeft ondertekend niet maakt dat van een specialistisch rapport als bedoeld in paragraaf 8.8. kan worden gesproken. De rechtbank vindt voor haar oordeel steun in de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 13 december 2006 en 24 januari 2007 (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder de LJ-nummers AZ4279 en AZ6842). Uit deze uitspraken kan worden afgeleid dat voor de beantwoording van de vraag of sprake is van een specialistisch rapport in de hiervoor bedoelde zin, van belang is of de psychiater de te onderzoeken persoon ook zelf heeft gezien. Nu aannemelijk is dat dit laatste in casu niet het geval is geweest, kon verweerster naar het oordeel van de rechtbank zijn conclusie dat eiser niet geschikt is, niet op het onderzoek baseren. Voor zover verweerster aan de door haar overlegde uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage meent te kunnen ontlenen dat een keuringsrapport als hier in geding aan de daaraan te stellen eisen voldoet zodra het onder de verantwoordelijkheid van een psychiater is opgesteld wijst de rechtbank erop dat bij die beoordeling aan de grieven ten aanzien van de wijze van uitvoering van het onderzoek om formele redenen voorbij is gegaan. Aan de door verweerster overgelegde uitspraken van het Regionaal medisch Tuchtcollege te ’s-Gravenhage kan evenmin de betekenis worden toegekend die verweerster daaraan toegekend wenst te zien omdat door het college is vastgesteld dat het stellen van een psychiatrische diagnose tot het vakgebied van de betrokken, onder supervisie staande, arts behoort. Overigens was de beoordeling van dat college gericht op de vraag of de betrokken arts en de supervisor hebben gehandeld in strijd met het belang van een goede uitoefening van de individuele gezondheidszorg.
Uit het voorgaande volgt dat het beroep gegrond wordt verklaard en het besluit moet worden vernietigd wegens schending van de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb.
7. De rechtbank acht termen aanwezig om met toepassing van artikel 8:75 van de Awb verweerster te veroordelen in de proces¬kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 644,00 als kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Dit bedrag is het product van 2,00 (punten voor het opstellen van het beroepschrift en voor het verschijnen ter zitting ) en € 322,00 (waarde per punt) en 1,00 (gewicht van de zaak: gemiddeld).
Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerster een nieuw besluit neemt met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- bepaalt dat de Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen aan eiser het griffierecht ten bedrage van € 143,00 vergoedt.
- veroordeelt verweerster in de aan de zijde van eiser redelijkerwijs gemaakte proceskosten ten bedrage van € 644,00;
- wijst de Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen aan als de rechtspersoon die de proceskos-ten moet vergoeden;
- bepaalt dat de betaling van € 644,00 dient te worden gedaan aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan op 18 oktober 2007 door mr. drs. C.M. van Wechem, rechter, in tegenwoordigheid van mr. S.L. Mercker, griffier.
griffier rechter
Tegen deze uitspraak kunnen belanghebbenden - in elk geval de eisende partij - en verweerster hoger beroep instellen. Hoger beroep wordt ingesteld door binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een brief (beroepschrift) en een kopie van deze uitspraak te zenden aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.
Afschriften verzonden: